(Tekst uitgesproken door Carel Blotkamp, emeritus hoogleraar
moderne kunst aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, tijdens de informatieve
bijeenkomst Behoud Blauwe Golven: waardevol voor Arnhem, belangrijk voor
Nederland op vrijdag 22 september 2017 in Rozet Arnhem.)
Dit is het zogenaamde oxaal van de kathedrale Sint-Janskerk in
Den Bosch – de traditionele afscheiding tussen het koor voor de priesters en
het schip voor de leken. Het oxaal, dat wel iets heeft van een klassieke
triomfpoort, werd omstreeks 1600 in het machtige gotische kerkgebouw
opgericht, in de stijl van dat moment. Het is een prachtig voorbeeld van
architectuur en beeldhouwkunst van de noordelijke renaissance, uitgevoerd in
wit en zwart marmer, met sculpturen van albast. In de ruimte ervoor staan nog
meer beelden maar die zijn niet direct van religieuze aard. De foto is dan ook
niet in de kerk in Den Bosch genomen maar in het Victoria & Albert Museum
in Londen. In 1866 is het oxaal namelijk door het kerkbestuur van de Sint-Jan
verkocht. Boze tongen beweerden dat het 1200 gulden opleverde, terwijl het
afbreken 2000 gulden had gekost.
In 1873 publiceerde een 29-jarige jurist, Victor de Stuers,
in het tijdschrift De Gids een uitvoerig artikel onder de titel ‘Holland op
zijn smalst’. Daarin uitte hij scherpe kritiek op de rijksoverheid en de
gemeentelijke overheden die toelieten of zelfs actief bevorderden dat
belangrijke cultuurobjecten werden vernietigd of verkwanseld. Hij noemde
tientallen, zo niet honderden voorbeelden van historische gebouwen zoals
stadspoorten en kastelen die in de negentiende eeuw waren afgebroken, van
schilderijen en hele collecties kunstwerken die naar het buitenland waren
verkocht. Aan het oxaal van de Sint-Jan besteedde hij in dat verband veel
aandacht. Het had, als het al uit de kerk verwijderd moest worden, een
ereplaats verdiend in een Nederlands museum, maar de overheid had de andere
kant uit gekeken, zo luidde zijn kritiek. Twee jaar na verschijning van zijn
artikel werd De Stuers benoemd tot ambtenaar op het ministerie waaronder
cultuur ressorteerde. Aan hem hebben we de opzet van de monumentenzorg in
Nederland te danken; evenals de bouw van het Rijksmuseum.
Twee bijzonder mooie tekeningen in het bezit van dat
veelgeroemde Rijksmuseum, dit geketende aapje door Hendrick Goltzius en Jezus
die de voeten van Petrus wast door Rembrandt. Ze behoorden tot de collectie van
Jacob de Vos die circa 1300 tekeningen omvatte, voornamelijk van Nederlandse
meesters uit de zeventiende eeuw, en die in 1883 in Amsterdam werd geveild.
Bezorgd over het zoveelste verlies van belangrijk Nederland cultuurgoed staken
enkele kunstlievende heren de koppen bij elkaar. Na overleg met Victor de
Stuers richtten zij een fonds op waaruit op de veiling zo'n 500 tekeningen werden
gekocht die via een systeem van renteloze lening en gespreide aankoop
uiteindelijk allemaal in het Rijksmuseum terecht zijn gekomen. Uit dit
initiatief werd nog in hetzelfde jaar 1883 de Vereniging Rembrandt geboren, die
eerst via leningen, later via ruime schenkingen, tot op de dag van vandaag
financieel is blijven bijdragen aan de verrijking van het Nederlandse museale
kunstbezit.
Het is dus particulier initiatief geweest dat in de
negentiende eeuw een einde maakte aan de grootscheepse vernieling van
historische gebouwen en de decimering van het historische kunstbezit. Pas
geleidelijk aan ging de overheid hier een taak voor zichzelf zien.
Om nu de overstap te maken naar het onderwerp waar we het
hier vandaag over hebben: ik vind het verheugend dat ook hier in Arnhem
verontruste particulieren het initiatief hebben genomen om te proberen de
Blauwe Golven van Struycken te redden, vanuit het besef dat dit een
omgevingskunstwerk van uitzonderlijke waarde is. Wat me ook zeer bevalt is dat
het initiatief, getuige de vele commentaren bij de petitie die op internet te
vinden zijn, niet alleen gedragen wordt door beroepscultuurtijgers uit de
Amsterdamse grachtengordel (ik woon aan een gracht in Utrecht, maar behoor toch
zelf ook wel tot die groep, moet ik bekennen). Er zijn tal van ondertekenaars
uit Arnhem die getuigen dat het plein met de blauwe golven voor hen een
vertrouwd en geliefd oriëntatiepunt is en niet is weg te denken uit hun stad.
En inderdaad: als we nagaan wat er aan bijzondere pleinen in
Nederland is, oud of nieuw, dan zijn we snel uitgepraat. Ik zocht via Google
onder trefwoorden als ‘mooiste plein van Nederland’ en kreeg als suggesties
voogeschoteld de Grote Markt in Delft, de Markt in Gouda, het Vrijthof in
Maastricht; daarmee hield het al gauw op. Iedereen kan misschien wel een plein
opnoemen dat hem bevalt, maar echt heel mooi, heel karakteristiek in aanleg en
bebouwing, heel bijzonder van vormgeving, dat kennen we in Nederland
nauwelijks. Daarvoor moeten we naar Italië.
Naar Siena bijvoorbeeld, met die prachtige Piazza del
Campio waar al sinds de middeleeuwen jaarlijks een beroemde paardenrace wordt
gehouden, de Palio: een schelpvormig plein, iets schuin aflopend, met ribben
die het structuur en richting geven naar het stadhuis toe.
Of naar Rome, waar het plein op het Capitool in de
zestiende eeuw is ingericht naar ontwerp van Michelangelo. Aan drie kanten van
het plein heeft hij, symmetrisch geordend, strenge overheidsgebouwen geplaatst,
op het plein zelf vormt een ruiterstandbeeld van de Romeinse keizer Marcus
Aurelius het middelpunt van een stralend bloemvormig patroon van witte lijnen.
Of naar Possagno, een kleine stad zo’n 50 kilometer ten
noorden van Venetië. De beroemde neoclassicistische beeldhouwer Canova kwam er vandaan
en na een werkzaam leven in Rome keerde hij terug naar zijn geboorteplaats,
waar hij omstreeks 1820 voor eigen glorie en die van de stad een museum en een
kerk met zijn grafmonument ontwierp. De kerk, een ronde centraalbouw met een
ingangspartij als een Grieks tempelfront, staat op een verhoogd plein met een
levendig patroon van driehoeken, bloemvormen en gestreepte banden.
In 1977 werd op de brokstukken van een in de oorlog
vernietigd stuk Arnhem, aan de Rijn, het Roermondsplein ingericht naar ontwerp
van kunstenaar Peter Struycken. Ik zal het kunstwerk niet de hemel in steken als
de nieuwe Nachtwacht, maar het is zo prachtig en zorgvuldig ontworpen dat het
zich mijns inziens kan meten met de genoemde pleinen in Siena, in Rome, in
Possagno. Er is in Nederland in de hele twintigste eeuw geen plein gecreëerd
dat visueel krachtiger en karakteristieker is: zoals de blauwe golven zich
verenigen met de gebogen op- en afritten van de Nelson Mandelabrug, met de
kadewanden, de fontein, dat is van een zeldzame klasse. Voetgangers, fietsers
en automobilisten ervaren het plein op gevarieerde wijzen; ook vanuit de lucht
levert het een sterk beeld op.
Anders dan bij gebouwen is de monumentenzorg voor de
openbare ruimte nog niet goed geregeld. Wat dat betreft is er genoeg werk aan
de winkel voor een nieuwe Victor de Stuers. Niet alles in de openbare ruimte
kan voor de eeuwigheid zo blijven als het is, dat besef ik wel; functies
veranderen, mensen veranderen. Maar de zeldzame hoogtepunten zijn het waard om
te behouden en om je daarvoor in te zetten. Het is jammer dat de Blauwe Golven
er nu zo verslonsd bijliggen, zodat ze makkelijker prooi zijn voor degenen die
er van af willen. Toch zie je, door de sterke vormgeving en de zorgvuldig
gedetailleerde uitvoering, de kwaliteit er nog steeds aan af. De stad Arnhem
zou zich twee keer moeten bedenken voordat ze zo’n gezichtsbepalend werk
inruilt voor een groenvoorziening waarvan er, met permissie, dertien in een
dozijn gaan. Het is bovendien voorspelbaar dat het met dat groen onder
viaducten een armetierige boel wordt, zeker als het net zo slecht wordt
onderhouden als het huidige plein.