vrijdag 26 mei 2017

BLAUWE GOLVEN: EEN KUNST- EN CULTUURHISTORISCHE WAARDEBEPALING VAN HET OMGEVINGSKUNSTWERK VAN PETER STRUYCKEN OP HET ROERMONDSPLEIN IN ARNHEM (1974-1977)

Jonneke Jobse
Mei 2017

Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van deze waardebepaling vormt de door het college van B en W van de Gemeente Arnhem voorgenomen herinrichting van het langs de Rijn gelegen deel van de Arnhemse binnenstad. Het zich op het Roermondsplein bevindende omgevingskunstwerk van Peter Struycken zal in dit plan plaats moeten maken voor een park.(1) Struycken heeft het plein in de jaren zeventig met blauwe en witte klinkers het aanzien gegeven van een golvend wateroppervlak, bekend geworden onder de naam Blauwe Golven.
 De Gemeente Arnhem heeft aanvankelijk het plan geopperd om de aanwezige golfstructuur te handhaven en na de verwijdering van de bestrating met groen te beplanten. Peter Struycken heeft hiertegen op 1 maart 2017 in een brief geprotesteerd, zich beroepend op de auteurswet die de eigenaar wel het recht geeft een kunstwerk in de openbare ruimte geheel te verwijderen maar niet gedeeltelijk, aangezien dat een aantasting van het kunstwerk kan betekenen waardoor de kunstenaar reputatieschade kan oplopen. Hij heeft het college laten weten dat hij zich principieel zal verzetten tegen hergebruik van de golfstructuur omdat het een wezenlijk bestanddeel is van zijn omgevingskunstwerk.(2)
 Tijdens een raadsvergadering op 3 april 2017 heeft wethouder Gerrie Elferink te kennen gegeven dat een al geplande wegomlegging volledig behoud in de weg staat.(3) Hij wil de gemeenteraad vóór het einde van dit jaar laten beslissen over de sloop van het omgevingskunstwerk. De Werkgroep Monumentale Kunst van de Erfgoedvereniging Bond Heemschut heeft dr. Jonneke Jobse – kunsthistoricus en auteur van meerdere publicaties over Peter Struycken en de Arnhemse School – bij monde van de heer Gerard van den Berg verzocht een kunst- en cultuurhistorische waardebepaling op te stellen, met de bedoeling de besluitvorming van argumenten te voorzien en mogelijk een monumentenstatus aan te vragen voor Struyckens Blauwe Golven.

Noten
1 Zie inspiratiedocument Creatieve Corridor Arnhem (januari 2017). 
2 Zie http://behoudblauwegolvenarnhem/blogspot.nl. 
3 Zie https://arnhem.raadsinformatie.nl. 
Blauwe Golven 

Blauwe Golven 

De locatie van het omgevingskunstwerk
In 1965 werd door de gemeente Arnhem de Arnhemse Brugcommissie opgericht, die moest adviseren over een geschikte locatie voor de aanleg van een tweede brug over de Rijn.(4) Gekozen werd voor een nieuwe oeververbinding bij het Roermondsplein, waar eerder een schipbrug had gelegen en een veerpont had gevaren. Het verkeerstechnische plan voor de herinrichting van het Roermondsplein werd in 1972 opgesteld door de Dienst Gemeentewerken, waarna de Directie Bruggen van Rijkswaterstaat de bestekken en tekeningen leverde voor de betonconstructies van de brug en de op- en afritten. Het definitieve ontwerp kwam in 1974 gereed. Drie jaar later, op 17 december 1977, kon de Roermondspleinbrug officieel in gebruik worden genomen.
 De sinds 1987 naar Nelson Mandela vernoemde brug bestaat in feite uit twee tegen elkaar gelegde bruggen: één voor het particuliere autoverkeer en één bestemd voor openbaar vervoer, fietsers en voetgangers. Komend vanuit het zuiden wordt de automobilist via een enorm ovaalvormig verkeercircuit, dat het hoogteverschil tussen brug en oever moet overbruggen, naar de binnenstad en in oostelijke en westelijke richting geleid , terwijl het openbaar vervoer en de fietsers aan de oostzijde van het plein rechtstreeks noordwaarts rijden.
 Peter Struycken kreeg in 1974 van de gemeente Arnhem bij monde van A.J. Berkhout, wethouder Kunstzaken en voorzitter van de commissie Beeldende Vormgeving Openbare Gebouwen en Terreinen, de opdracht om het gebied onder de noordelijke op- en afritten van de brug beeldend vorm te geven. Het betreft een tussen de Rijnkade en de bebouwing langs de Oude Kraan ingeklemd driehoekig terrein met een afmeting van ongeveer 150 x 300 x 500 meter. Het door Struycken voor dit gebied ontworpen omgevingskunstwerk kwam eind 1977 gereed.
 De opdracht maakte deel uit van een omvangrijker project. Tussen 1972 en 1975 was Struycken ook verantwoordelijk voor de vormgeving van de kademuur tussen de Oude Rijnbrug en de Roermondspleinbrug en van een parkje naast het Provinciehuis. Bovendien werd hij in 1974 belast met de vormgeving van de kademuur aan de rivierzijde van het Roermondsplein. De uitvoering hiervan werd in 1975 voltooid.

Noot
4 Gegevens over de totstandkoming van Blauwe Golven zijn ontleend aan de notulen van de Commissie Beeldende Vormgeving Openbare Gebouwen en Terreinen van de Gemeente Arnhem (Gelders Archief, Arnhem) ; R. Brouwers, ‘Stedebouwkundige woonsituatie geklaard: Struycken in plaats van struiken. Kunst in het groot brengt Arnhem en Rijn weer samen’, Wonen – TA/BK, (1977) 8, pp. 4-10; P. Struycken, ‘Beeldende vormgeving van de Rijnkade en de terreinen onder de Roermondspleinbrug te Arnhem’, in: tent.cat. Struycken. Beelden en Projecten, Otterlo (Rijksmuseum Kröller-Müller) 1977, pp. 41-45; J. Vredenberg, ‘De “Blauwe Golven” op het Roermondsplein in Arnhem’, Arnhem De Genoeglijkste, 18 (1998) 4, pp. 173-177.


De beeldende vormgeving van het Roermondsplein
Struycken stelde in zijn ontwerp niet de beleving van de automobilist, maar die van de voetganger centraal. Het grootschalige verkeercircuit met zijn op zware betonnen kolommen rustende viaducten en het plein doorkruisende wegen vroeg zijns inziens om een beeldende vormgeving die het visueel versnipperde gebied tot een geheel kon maken en tegenwicht kon bieden aan de kolossale maatvoering van de brug. Hij besloot het terrein te behandelen als een groot golvend veld waar de wegen als het ware in zijn uitgefreesd en de aanblik ervan te structureren door het plein te bestraten met een klinkerpatroon van dwars op de golven aangebrachte blauwe en witte banen. De langs het verkeercircuit wandelende voetganger kan het gebied door deze aanpak als een eenheid ervaren. Zijn blik wordt onder de viaducten door het plein over getrokken, waarbij al lopend een voortdurend veranderend beeld wordt opgeroepen van verschuivende en vervormende kleurvlakken zonder dat de visuele samenhang hierbij verloren gaat.
 De keuze voor het golvenmotief en de kleuren wit en blauw is ingegeven door de locatie van het terrein. Op deze plaats bevond zich in vroeger tijden de Oude Haven, die de stad met de Rijn verbond. Met de toepassing van beeldmiddelen die associaties met golvend water opwekken beoogde Struycken een zekere mate van vertrouwdheid met de beeldende vormgeving te bewerkstelligen. ‘Een gegeven dat bij deze opdracht voor mij zwaar woog, was het vinden van een motief dat voor iedereen een betekenis zou kunnen hebben, ook voor hen die niet in beeldende vormgeving geïnteresseerd zijn’, schreef hij in 1977 in een toelichting op het ontwerp.(5) Door de aanleg van het verkeercircuit was de relatie tussen de stad – die haar ontstaan te danken heeft aan de aanwezigheid van een hoge stuwwal langs de noordelijke oever van de Rijn – en de rivier op deze plek verstoord; met beeldende middelen werd deze band hersteld.
 De grote fontein, die waterstralen omhoog spuit in de vorm van een halve bol, vormt een schakel tussen het op het plein opgeroepen artificiële beeld van water en het natuurlijke water van de aangrenzende rivier. Het idee was afkomstig van tuin- en landschapsarchitect Bob van der Vliet. Nadat de Welstandscommissie zich tegen de ‘verstening’ van het plein had gekeerd, kreeg Van Vliet in 1975 van het college van B en W de opdracht de vormgeving van de voetgangersgebieden langs de randen van het golvenveld voor zijn rekening te nemen, evenals de noordelijke landingspunten van de afritten in de stad en de westelijke punt van de driehoek waarin het verkeercircuit ligt.
 Van der Vliet ging in zijn ontwerp uit van de groene ligging van de stad. Het Roermondsplein vormt een overgangsgebied tussen het landschap aan de zuidzijde van de rivier en de binnenstad, die aan de noordzijde wordt begrensd door park Sonsbeek. Om dit karakter van een ‘voorhof’ te versterken, flankeerde hij de voetgangersgebieden langs het verkeercircuit met bomen en heesters en sloot hij de westelijke punt af met een begroeide heuvel. Tevens plaatste hij langs de Rijn op de kademuur betonschermen met doorkijkjes naar de rivier ter oriëntatie van de van de brug afdalende automobilist. De inbreng van Van der Vliet werd door Struycken gewaardeerd: ‘De vormgeving van de voetgangersgebieden langs het verkeercircuit met behulp van bomen en heesters is enorm belangrijk omdat hierdoor een mate van herbergzaamheid ontstaat die te vergelijken is met de situatie van een strandboulevard die, terwijl men onder de bomen staat, uitzicht geeft op zee.’(6)
 Ter begeleiding van het ontwerpproces werd een architectonische werkgroep ingesteld onder leiding van ingenieur C. Pet van de Dienst Gemeentewerken en voorafgaand aan de uitvoering van het project werden de problemen die zich konden voordoen bij de golfvormige bestrating van het Roermondsplein onderzocht in een ‘proeftuin’ in de Arnhemse nieuwbouwwijk De Laar. Het was van meet af aan de bedoeling dat het plein langs de Oude Kraan als parkeerterrein kon worden gebruikt. Hoewel de Verkeersafdeling van de Dienst Gemeentewerking en de Staf Verkeer van de Gemeentepolitie dit na proefnemingen in De Laar om veiligheidsredenen afraadden, is parkeren op het plein aanvankelijk toegestaan.(7) Totdat in 1978 de Dienst Gemeentewerken het plein voor het autoverkeer afsloot met lage hekjes.

Noten
5 P. Struycken, ‘Beeldende vormgeving van de Rijnkade en de terreinen onder de Roermondspleinbrug te Arnhem’, in: tent.cat. Struycken. Beelden en Projecten, Otterlo (Rijksmuseum Kröller-Müller) 1977, p. 43.
6 Idem, p. 44. 
7 Zie ‘Project “Tweede Oeververbinding”. Kritische kanttekeningen bij het ontwerp van de vormgeving van het gebied onder de op- en afritten van de tweede oeververbinding op de rechteroever’, ongedateerd (archief Peter Struycken, RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, Den Haag).

Kunst- en cultuurhistorische waardebepaling

Voor deze waardebepaling is het Stappenplan voor het behoud van monumentale kunst van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (Amersfoort 2013) geraadpleegd en – voor zover van toepassing – gebruik gemaakt van door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Op de museale weegschaal. Collectiewaardering in zes stappen (Amersfoort 2013) opgestelde waarderingscriteria. 

Kunsthistorische waarde
Blauwe Golven is een van de belangrijkste omgevingskunstwerken die in Nederland in de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn gerealiseerd. De ontwerper, Peter Struycken, is samen met Berend Hendriks grondlegger van de zogenoemde Arnhemse School. Struycken is van 1964 tot 1976 als docent verbonden geweest aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem. In 1966 nam hij daar samen met Hendriks de leiding op zich van de afdeling Monumentale Vormgeving. Zij introduceerden een nieuw studieprogramma dat de basis legde voor een andere benadering van de monumentale kunstpraktijk: de zogenoemde omgevingsvormgeving. De monumentale vormgever moest niet langer genoegen nemen met het decoreren van een wand of een gevel of met het plaatsen van beeld op een plein, maar het hele gebied tussen en om gebouwen tot zijn werkterrein maken. Doel was het verbeteren van het leefklimaat van de stedelijke ruimte die, met name in de eentonige naoorlogse nieuwbouwwijken, de bewoners weinig zintuiglijke ervaringen bood.
 Met deze vakopvatting bouwden Struycken en Hendriks voort op de gedachtevorming die al in de jaren vijftig op de CIAM-congressen (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) had plaatsgevonden en in Nederland ook weerklank vond binnen de Liga Nieuw Beelden, een samenwerkingsverband van beeldend kunstenaars, architecten, stedenbouwers en vormgevers dat in de jaren zestig de inschakeling van beeldend kunstenaars bepleitte bij de vormgeving van openbare ruimten. In de praktijk kwam het erop neer dat de leerlingen van de afdeling Monumentale Vormgeving leerden gevarieerde visuele structuren te ontwerpen, die in vorm, kleur, materiaal en maatvoering een relatie aangingen met de omringende architectuur. Aanvankelijk werd vooral gebruik gemaakt van rasters, wiskundige verhoudingen en geometrische vormen, maar begin jaren zeventig werden ook de mogelijkheden beproefd van beeldmiddelen die bij de beschouwer visuele associaties konden oproepen en zo een herkenbare identiteit konden verlenen aan een plek. De beeldende vormgeving van het Roermondsplein is een zeer geslaagd voorbeeld van deze benadering. Het biedt de bezoeker de mogelijkheid de ‘genius loci’, de geest van de plek, te ervaren en versterkt zo de belevingswaarde van dit deel van de stad.
 Hoewel er later ook kritiek is gekomen op de omgevingsvormgeving, heeft de Arnhemse academie met zijn afdeling Monumentale Vormgeving in Nederland een belangrijk stempel gedrukt op de aankleding van de openbare stedelijke ruimte. Peter Struycken wordt nationaal en internationaal erkend als een van de belangrijkste representanten van deze zogenoemde Arnhemse School. Samen met Berend Hendriks en enkele van hun allereerste leerlingen heeft hij in de jaren zestig en zeventig de monumentale kunst een nieuw elan weten te geven. Zijn omgevingskunstwerken bezitten een grote kunsthistorische waarde en hebben, getuige de museale aandacht, de talrijke vermeldingen in de kunsthistorische literatuur en het grote aantal prijzen, een plaats veroverd in de canon van de moderne kunst.(8) Een positie, die overigens evenzeer geldt voor Struyckens vrije werk.

Cultuurhistorische waarde
De idealistische doelstelling van de omgevingsvormgeving, het verbeteren van het leefklimaat in de moderne stad, verschaft Blauwe Golven ook een bredere cultuurhistorische waarde. Het werk representeert een tijd waarin het geloof in een maakbare samenleving nog wijdverbreid was en de Rijksoverheid de maatschappelijke relevantie van kunst hoog in het vaandel had. Het is een uiting van het zich sinds de Tweede Wereldoorlog in rap tempo moderniserende Nederland, niet alleen in artistiek en stedebouwkundig maar ook in sociaal en economisch opzicht.
 Struycken schreef in 1967: ‘Wanneer men de leefbaarheid, die noodzakelijk is voor een optimale ontplooiing van de persoonlijkheid van elk individu als doel stelt, dan heeft men de plicht de omgeving zó vorm te geven en te organiseren, dat in eerste instantie, afhankelijk van de functie van de betreffende omgeving, alle zintuigen die op die functie betrekking hebben optimaal kunnen functioneren en tot ervaring en beleving van die omgeving worden aangezet.’(9) En in 1974: ‘De kunstenaar kan betekenis aan de alledaagse omgeving verlenen door de verschijningsvorm van de omgeving zélf de uitdrukking te laten zijn van zijn opvatting hierover. (…) Het verlenen van meer betekenis impliceert voor de bewoner een uitbreiding van het aantal belevingsmogelijkheden door de verschijningsvorm van dingen en acties die moeten leiden tot een inzicht in de cultuur waarin hij verkeert.(…) Om het extreem te stellen: de bewustwording van het alledaagse leven als deel van de culturele situatie waarin men verkeert wordt meer gediend door de verbeelde opvatting van de kunstenaar hierover dan door alle “voorzieningen” die (slechts) uitbreiding geven aan het gebruik van de alledaagse omgeving, hoe reëel ook de behoefte daaraan is.’(10)
 Begrippen als ‘ontplooiing’ en ‘bewustwording’ waren ook sleutelwoorden in de nota’s waarmee het ministerie van Cultuur, recreatie en Maatschappelijk werk in de jaren zestig en zeventig haar cultuurbeleid legitimeerde. Dit beleid stoelde op de gedachte dat kunst kon bijdragen aan het welzijn van de mens. ‘De problemen van onze samenleving zullen zeker niet alleen door inschakeling van de vormgevende functie van kunst zijn op te lossen’, aldus de Discussienota kunstbeleid in 1972. ‘Wèl is het artistieke vormgevingsproces wegens zijn instelling bij uitstek geschikt de kwaliteit van onze omgeving mede te bepalen, zeker indien de wereld van de kunst (maar moeten we dan nog van kunst spreken?) er in zal slagen op basis van een veel grotere kennis van produktie-processen enerzijds en van de menselijke gedragspatronen anderzijds aan het vormgevingsproces de richting te geven die nodig is een adequate menselijke omgeving te creëren.’(11)
 Behoud van Blauwe Golven sluit aan bij het beleid dat de Rijksdienst van Cultureel Erfgoed voert ten aanzien van de architectuur, stedebouw en monumentale kunst uit de wederopbouwperiode.(12 )Hoewel het omgevingskunstwerk van iets recentere datum is dan de wederopbouwobjecten die al tot rijksmonument verklaard zijn (1945-1965), verdient ook Blauwe Golven het op grond van zijn kunst- en cultuurhistorische waarde voor een monumentenstatus te worden voorgedragen. 

Noten
8 Zie voor een lijst van opdrachten, tentoonstellingen, publicaties, prijzen en docentschappen C. Blotkamp, J. Jobse en R. Schenk, P. Struycken, Groningen/Rotterdam 2007, pp. 267-283. 
9 P. Struycken, ‘Een leefbare omgeving’, in: tent.cat. Structuur 67, Den Haag (Haags Gemeentemuseum) 1967, ongepagineerd. 
10 P. Struycken, ‘Het beeldend vormgeven van de alledaagse omgeving ten behoeve van een zo goed mogelijk leefklimaat’, Museumjournaal, 19 (1974) 4, p. 157. 
11 Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Discussienota kunstbeleid, ’s-Gravenhage 1972, p. 21. 
12 Zie A. Blom, S. Vermaat en B. de Vries, Post-War Reconstruction the Netherlands 1945-1965. The Futureof a Bright and Brutal Heritage, Rotterdam 2017. 

Zeldzaamheidswaarde
Binnen het monumentale oeuvre van Peter Struycken neemt de beeldende vormgeving van het Roermondsplein bovendien een bijzondere plaats in. Vrijwel alle grootschalige omgevingskunstwerken die hij in de jaren zestig en zeventig en beginjaren tachtig in de stedelijke buitenruimte realiseerde, zoals de beeldende vormgeving van buitenstraten, terrassen, plein en tuin van het Academisch Ziekenhuis van de Erasmus Universiteit in Rotterdam (1968-1977, i.s.m. tuin- en landschapsarchitect H.C.D. de Wit), de beeldende vormgeving van het terrein rondom het kantorencomplex van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds in Heerlen (1970-1974, i.s.m. beeldend vormgevers Karin Daan en André Volten en tuin- en landschapsarchitect W. Snelder) en de beeldende vormgeving van een geluidwerende muur en tuin bij het Expeditieknooppunt van de PTT in Utrecht (1980-1984, i.s.m. tuin- en landschapsarchitect H.C.D. de Wit) zijn verwijderd. Terwijl de oorspronkelijk voor het Takenhofplein in Nijmegen ontworpen monumentale sculptuur (1976-1983) er sinds 1993 op het Palkerplein in Bijsterhuizen verwaarloosd bij ligt. Deze teloorgang verschaft Blauwe Golven een zeldzaamheidswaarde die behoud van het omgevingskunstwerk eveneens rechtvaardigt.

Ensemblewaarde
Verwijdering van Blauwe Golven tast ook de ensemblewaarde aan. Het omgevingskunstwerk op het Rijnmondsplein maakt, zoals eerder vermeld, deel uit van een groter geheel. Ook de kadewand tussen de Oude Rijnbrug en de Roermondspleinbrug en langs de rivierzijde van het plein werd door Struycken vormgegeven, evenals het parkje naast het Provinciehuis. De Rijnkade bestaat ter hoogte van de oude stad uit een hoge en een lage kade. Tussen de beide bruggen meren de schepen af die toeristen langs de Rijn vervoeren. De muur die de hoge met de lage kade tussen de beide bruggen verbindt, vertoont een geknikt verloop en wordt doorsneden door trappen en op- en afritten. Struycken greep deze al aanwezige elementen aan om de plasticiteit van de kademuur te versterken: met de stroom mee kijkend hebben de trappen en op- en afritten een gebogen en glooiende vormgeving gekregen, tegen de stroom in kijkend is deze vinvormig en scherp.
 Ditzelfde ‘golfslagmotief’ paste Struycken toe bij de kademuur langs het plein. Het is in een repeterend patroon als een doorlopend scherm tegen de muur tussen de lage en de hoge kade aangebracht en om de plasticiteit zoveel mogelijk tot zijn recht te laten komen is de muur hier met witte betonstenen bekleed, van elkaar gescheiden door donkere voegen. Stroomopwaarts kijkend zijn de scherpe hoeken aan de binnenzijde blauw gekleurd, waardoor een relatie wordt gelegd met de kleuren van de aangrenzende Blauwe Golven. Deze samenhang tussen Rijnkade en Roermondsplein gaat verloren bij verwijdering van het werk. 

Regionale waarde
Het omgevingskunstwerk op het Roermondsplein heeft tevens regionale waarde. Het is, zoals eerder opgemerkt, een van de meest bekende creaties van de Arnhemse School en zodoende nauw verbonden met de culturele identiteit van Arnhem. Een identiteit die het college van B en W met de aanleg van de Creatieve Corridor juist wil versterken. 

Conditie
Blauwe Golven verkeert al jarenlang in een verwaarloosde toestand. Het plein is tijdens de verbouwing van het Centraal Station weer in gebruik genomen als parkeerterrein. Daartoe zijn met oranje verf parkeervakken op de sterk vervuilde klinkers aangebracht. De fontein staat droog en de oostzijde van het plein wordt gebruikt als opslagplaats voor bouwmaterialen. Ook de golvende kadewand ter hoogte van het Roermondsplein is vervuild.
 Dit hoeft behoud echter niet in de weg te staan. Het argument van wethouder Elfrink dat de geplande wegomlegging een zodanige aantasting van het omgevingskunstwerk zou betekenen dat tot verwijdering moet worden overgegaan, is door de kunstenaar zelf in een brief weersproken. Hij stelt dat verlegging van wegen geen inbreuk op zijn ontwerp hoeft te betekenen: ‘Het werk, zoals het er nu bij ligt, is het resultaat van ontwerp-afspraken tussen twee partijen, de dienst verkeer, die de wegen inbrengt en mijn inbreng, de structuur van de golven. De afspraak is dat binnen de grenzen van het terrein waar wegen zijn geen golven zijn en waar golven geen wegen. Extreem voorgesteld: zonder wegen zijn er alleen golven, zonder golven zijn er alleen wegen. Deze eenvoudige ontwerp verdeling was een van de (vele) randvoorwaarden die van mijn ontwerp werd gevraagd en die in goed overleg met de dienst verkeer is geformuleerd. Onderdeel van die afspraak was ook dat de inbreng van de wegen voorrang heeft boven de golven, maar dat de golven de invulling zijn van het terrein. In het ontwerpproces bleek dit prima te werken. Mijn ontwerp was klaar en goedgekeurd voordat de plaats van wegen en kolommen van de viaducten hun bepaling kregen. Er zijn door de dienst verkeer verschillende ontwerpen gemaakt. Zonder probleem konden die in de golf-structuur worden opgenomen. De verdeling van inbreng werkte perfect en dat is bij verandering van wegen opnieuw zo. Inbreuk op mijn ontwerp wil dus niet zeggen: verlegging van wegen.’(13)

Noot
13 Brief van P. Struycken aan G. Elferink, 8 april 2017, gepubliceerd op http://behoudblauwegolvenarnhem/blogspot.nl 

---
Geraadpleegde archieven
Gelders Archief, Arnhem: archief van de Commissie Beeldende Vormgeving Openbare Gebouwen en Terreinen (archiefblok 2200, inventarisnummer 1955). RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, Den Haag: archief P. Struycken (archiefnummer NL-HaRKD 0452, doos 3). 

Literatuur 
*P. Struycken, ‘Een leefbare omgeving’, in: tent.cat. Structuur 67, Den Haag (Haags Gemeentemuseum) 1967, ongepagineerd. 
*P. Struycken, ‘Over de mogelijkheden om in onze te bouwen omgeving voor wat betreft de visuele verschijnig hiervan tot een grotere samenhang en meer differentiatie te komen, Art & Project Bulletin, nr. 16 (1969). 
*P. Struycken, ‘Samenhang en differentiatie’, Plan, (1970) 1, pp. 58-60. 
*‘Van Monumentale Kunst naar Milieu-vormgeving’. Interview met P. Struycken , Plan, (1971) 6/7, pp. 37-41.
* Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Discussienota kunstbeleid, ’sGravenhage 1972.
*R.H. Fuchs, ‘On principles in environment design and public art’, Studio International, 185 (1973) 955, pp. 215-2209. 
*P. Struycken, ‘Het beeldend vormgeven van de alledaagse omgeving ten behoeve van een zo goed mogelijk leefklimaat’, Museumjournaal, 19 (1974) 4, pp. 156-157.
*Tent.cat. P. Struycken, Utrecht (Centraal Museum) 1974. 
*C. de Wit, ‘Omgevingsvormgeving’, Plan, (1975) 1, pp. 56-62. 
*Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Nota Kunst en Kunstbeleid, Rijswijk 1976. H. de Boer e.a. (red.), Kunst en omgeving, ’s-Gravenhage 1977. 
*R. Brouwers, ‘Stedebouwkundige woonsituatie geklaard: Struycken in plaats van struiken. Kunst in het groot brengt Arnhem en Rijn weer samen’, Wonen – TA/BK, (1977) 8, pp. 4-10. 
*P. Hoenderdos, ‘De effecten van het cricketspel’, NRC Handelsblad, 11 november 1977. 
*B. Roodnat, ‘Bestrating als een stromende rivier’, NRC Handelsblad, 28 november 1977. 
*Tent.cat. Struycken. Beelden en Projecten, Otterlo (Rijksmuseum Kröller-Müller) 1977. 
*P. Struycken, ‘Beeldende vormgeving van de Rijnkade en de terreinen onder de Roermondspleinbrug te Arnhem’, in: tent.cat. Struycken. Beelden en Projecten, Otterlo (Rijksmuseum Kröller-Müller) 1977, pp. 41-45. 
*L.W. Benjamin III, The Art of Designed Environments in the Netherlands, Amsterdam 1983. 
*E. Terwindt, ‘Vijftien jaar omgevingskunst. Van compositie naar analyse’, de Architect, (1984) 6, pp. 71-75. 
*E. Terwindt, ‘Peter Struycken maakt liever echte kunst’, de Architect, (1984) 9, pp. 38-43. 
*Tent.cat. Struycken. Structuur, verscheidenheid en verandering. Het werk van P. Struycken belicht, Groningen (Groninger Museum)/Utrecht 1984 
*M.J.Waalboer, ‘Arnhem … de tweede Rijnbrug’, in: 100 jaar Werk in uitvoering 1887-1987, Arnhem 1987. 
*Peter Struycken, themanummer Forum. Driemaandelijks tijdschrift voor Architectuur, 35 (1992) 4. 
*J. Fritz-Jobse en I. Middag (red.), De Arnhemse School. 25 jaar Monumentale Kunst Praktijk, Arnhem 1994.
*C. Blotkamp en P. Struycken, ‘Een dialoog over kunst in de architectuur’, in: Kunst bij rijksgebouwen deel 11, Den Haag 1997. 
*J. Vredenberg, ‘De “Blauwe Golven” op het Roermondsplein in Arnhem’, Arnhem De Genoeglijkste, 18 (1998) 4, pp. 173-177. 
*C. van Winkel, ‘Moderne leegte. Over kunst en openbaarheid, Nijmegen 1999. *M. Selders, ‘Einde dreigt voor kunstwerk van Peter Struycken’, Jong Holland, 18 (2002) 4, pp. 15-17.
*C. Blotkamp, J. Jobse en R. Schenk, P. Struycken, Groningen/Rotterdam 2007. *A. Blom, S. Vermaat en B. de Vries, Post-War Reconstruction, the Netherlands 1945-1965. The Futureof a Bright and Brutal Heritage, Rotterdam 2017.